2 Samuel 11

1En het geschiedde met de wederkomst van het jaar, ter tijde als de koningen uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten met hem, en gans Israël henenzond, dat zij de kinderen Ammons verderven, en Rabba belegeren zouden. Doch David bleef te Jeruzalem.
 wederkomst Dat is, als het jaar om was en de zomertijd des volgenden jaars aankwam, wanneer de koningen plachten te velde te trekken om krijg te voeren; zijnde het weder alsdan bekwaam om voederingen en nooddruftige behoeften voor mensen en beesten te bekomen. Zie 1Ki 20:22, 1Ki 20:26; 1Ch 20:1, en 2Ch 36:10.
,
 knechten met hem, Dat is, zijn krijgsoverste met de soldaten.
,
 Rabba belegeren zouden De hoofdstad der Ammonieten, gelegen over de Jordaan aan het gebergte Gileads, bij den oorsprong van de beek Jabbok. Zie ook onder 2Sa 12:26, enz.
2Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien.
 leger opstond, Waarop hij zijn middagrust genomen had. Vergelijk boven, 2Sa 4:5, 2Sa 4:7.
,
 dak Zie van de gelegenheid der daken Deu 22:8.
3En David zond henen, en ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba, de dochter van Eliam, de huisvrouw van Uria, den Hethiet?
 men zeide Hebreeuws, hij zeide. Dat is, iemand van zijn hofgezin zeide.
,
 Is dat niet Hij wil zeggen dat het zekerlijk Bathseba was. Zie van zulk vragen Jdg 4:6, en boven, 2Sa 10:3.
,
 Bathséba, Anders genoemd Bathsua, 1Ch 3:5.
,
 Eliam, Anders genoemd Ammiël; 1Ch 3:5.
,
 Hethiet? Maar bekeerd tot de ware religie, en daarin ijverende, gelijk te zien is onder, vs.11. Vergelijk 1Sa 26:6. Sommigen menen dat hij een Hethiet genoemd is, omdat hij bij de kinderen Heths gewoond had. Van dit volk, zie Gen 23:3, enz.
4Toen zond David boden henen, en liet haar halen. En als zij tot hem ingekomen was, lag hij bij haar, ( zij nu had zich van haar onreinigheid gezuiverd), daarna keerde zij weder naar haar huis.
 zond David boden henen, Niettegenstaande dat hij verstaan had, dat zij een echten had.
,
 liet haar halen Hebreeuws, nam haar; dat is, liet haar nemen en brengen.
,
 gezuiverd Hebreeuws, geheiligd; dat is, gezuiverd, gereinigd. Zie hiervan Lev 15:19-21, enz.
5En die vrouw werd zwanger; zo zond zij henen, en liet David weten, en zeide: Ik ben zwanger geworden.
 zond zij henen, Merkende dat zij zwanger geworden was van Davids bijligging.
,
 zeide Dat is, liet hem zeggen.
6Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot David. 7Als nu Uria tot hem kwam, zo vraagde David naar den welstand van Joab, en naar den welstand des volks, en naar den welstand des krijgs.
 welstand van Joab, Hebreeuws, naar den vrede; en zo in het volgende. Zie boven, 2Sa 8:10, en Gen 43:27.
8Daarna zeide David tot Uria: Ga af naar uw huis, en was uw voeten. En toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem een gerecht des konings achterna.
 was uw voeten Zie Gen 18:4.
,
 volgde hem een gerecht des konings achterna Hebreeuws, ging een gerecht des konings achter hem uit. Versta een gerecht van des konings tafel, waardoor David Uria wilde verwekken om zich met zijn vrouw vrolijk te maken en bij haar te slapen, om daarna te doen geloven dat Uria des kinds vader was, en alzo zijn overspel voor de mensen te verbergen.
9Maar Uria leide zich neder voor de deur van des konings huis, met al de knechten zijns heren; en hij ging niet af in zijn huis. 10En zij gaven het David te kennen, zeggende: Uria is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot Uria: Komt gij niet van de reis? Waarom zijt gij niet afgegaan in uw huis?
 reis? Hebreeuws, weg.
11En Uria zeide tot David: De ark, en Israël, en Juda blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open veld, en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te liggen? Zo waarachtig als gij leeft en uw ziel leeft, indien ik deze zaak doen zal!
 ark, Die zij in zware oorlogen plachten mede te nemen, om, in den nood zijnde, den Heere raad te vragen, gelijk te zien is Num 31:6, 1Sa 4:4, en 1Sa 14:18, hoewel zulks ten aanzien der huichelaars [die ongelovig zijnde, zich op de uiterlijke genadetekenen tevergeefs verlaten] vruchteloos was.
,
 veld, Hebreeuws, aangezicht des velds
,
 gij leeft en uw ziel leeft, Zie Gen 42:16.
,
 indien ik deze zaak doen zal Waarop te verstaan is: Zo doe mij God dit en dat. Van zulk een afgebroken manier van spreken, in het eedzweren gebruikelijk, zie Gen 14:23. Deze ijverige en godvruchtige redenen van Uria behoorden David wel bewogen te hebben, om zich aan deze vromen man niet verder te bezondigen.
12Toen zeide David tot Uria: Blijf ook heden hier, zo zal ik u morgen afzenden. Alzo bleef Uria te Jeruzalem, dien dag en den anderen dag. 13En David nodigde hem, zodat hij voor zijn aangezicht at en dronk, en hij maakte hem dronken. Daarna ging hij in den avond uit, om zich neder te leggen op zijn leger, met zijns heren knechten, maar ging niet af in zijn huis.
 voor zijn aangezicht at en dronk, Dat is, in Davids tegenwoordigheid, aan zijn tafel.
,
 hij maakte hem dronken David maakte Uria dronken, strekkende dit al tot hetzelfde einde, waarvan vs.8 gezegd is.
,
 hij in den avond uit, Uria.
,
 heren knechten, Davids.
,
 ging niet af in zijn huis Niettegenstaande dat hij dronken, of beschonken was, bleef hij bestendig bij zijn verklaring vs.11 gedaan.
14Des morgens nu geschiedde het, dat David een brief schreef aan Joab; en hij zond dien door de hand van Uria.
 een brief schreef aan Joab; Toen hij merkte dat het eerste voornemen, om zijn overspel door Uria en Bathseba's bijslapen te verbergen, niet gelukt was, neemt hij voor, den goeden Uria op zulk een wijze te doen ombrengen, dat men het beleid en de praktijk [zo hij meende] niet zou merken; vallende alzo door zijn vleselijke verblinding en des duivels verleiding, van de ene zware zonde in de andere.
15En hij schreef in dien brief, zeggende: Stel Uria vooraan tegenover den sterksten strijd, en keer van achter hem af, opdat hij geslagen worde en sterve.
 zeggende Dat is, aldus, in dezer voege.
,
 Stel Uria Hebreeuws, geef, breng
,
 vooraan Hebreeuws, tegenover het aangezicht des sterksten strijds; dat is, waar de kloekste en dapperste krijgslieden des vijands zijn, gelijk in vs.16 gezegd wordt, opdat hij, van u verlaten zijnde, zonder teil verslagen worde en omkome.
16Zo geschiedde het, als Joab op de stad gelet had, dat hij Uria stelde aan de plaats, waarvan hij wist, dat aldaar strijdbare mannen waren.
 stad Namelijk, Rabba, die hij belegerd had; boven, vs.1.
,
 gelet had, Om te vernemen waar de belegerden hun kloekste krijgslieden mochten gebruiken, en om Uria tegen dezelve vooraan te stellen. Anders, wacht tegen de stad gesteld had.
17Als nu de mannen der stad uittogen en met Joab streden, vielen er van het volk, van Davids knechten, en Uria, de Hethiet, stierf ook.
 vielen er van het volk, Dat is, en werden sommigen doodgeslagen.
18Toen zond Joab heen, en liet David den gansen handel van dezen strijd weten. 19En hij beval den bode, zeggende: Als gij zult geëindigd hebben den gansen handel van dezen strijd tot den koning uit te spreken; 20En het zal geschieden, indien de grimmigheid des konings opkomt, en hij tot u zegt: Waarom zijt gij zo na aan de stad gekomen om te strijden? Wist gij niet, dat zij van den muur zouden schieten?
 schieten? Met pijlen of andere krijgswapenen, gelijk te dien tijde gebruikelijk was. Zie vs.24.
21Wie sloeg Abimelech, den zoon van Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een molensteen op hem van den muur, dat hij te Thebez stierf? Waarom zijt gij tot den muur genaderd? Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook dood.
 Jerubbéseth? Anders genoemd Jerubaäl; dat is, Gideon. Zie Jdg 7:1.
22En de bode ging heen, en kwam in, en gaf David te kennen alles, waar hem Joab om uitgezonden had. 23En de bode zeide tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen in het veld; maar wij zijn tegen hen aan geweest tot aan de deur der poort.
 Die mannen Van de belegerde stad Rabba.
,
 zijn ons zeker te machtig geweest, Of, omdat de mannen [der stad] zich mannelijk, of dapperlijk tegen ons gedroegen, en tot ons in het veld uitkwamen, zo zijn wij, enz.
,
 poort Dat is, tot aan den ingang van de stadspoort toe hebben wij hen teruggedreven, zulks dat wij, door de hitte des strijds wat te na komende, sommigen van de onzen verloren hebben.
24Toen schoten de schutters van den muur af op uw knechten, dat er van des konings knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook dood. 25Toen zeide David tot den bode: Zo zult gij tot Joab zeggen: Laat deze zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard verteert zowel dezen als genen; versterk uw strijd tegen de stad, en verstoor ze; versterk hem alzo.
 Laat deze zaak Dat is, laat u dit niet mishagen, laat u het niet vreemd dunken.
,
 zowel dezen als genen; Hebreeuws, na dat en na dit, of dezen; of alzo en aldus
,
 versterk hem alzo David beveelt den bode, dat hij Joab aldus zal sterken en van des konings wege goeden moed geven. Deze historie wordt vervolgd 2Sa 12:26.
26Als nu de huisvrouw van Uria hoorde, dat haar man Uria dood was, zo droeg zij leed over haar heer.
 heer Of, man. Vergelijk Gen 20:3, en zie Exo 21:3.
27En als de rouw was overgegaan, zond David heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter vrouwe, en baarde hem een zoon. Doch deze zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen des Heeren.
 nam haar in zijn huis; Hebreeuws, verzamelde haar. Zie Jdg 19:15.
,
 was kwaad in de ogen des HEEREN Dat is, deze ganse handelwijze van David mishaagde den Heere zeer.
Copyright information for DutSVVA